Adam Pawlik (*) werd in 1911 geboren in een straatarm Pools boerengezin in Wlodawa nabij de stad Biala Podlaska, een gebied dat in die tijd deel uitmaakte van het Russische rijk. Na het uitbreken van de 1e wereldoolog moesten de Russen zich in de zomer van 1915 terugtrekken voor de oprukkende Duitse troepen. De Kozakken evacueerden de Poolse bevolking naar het oosten en vernietigden alles wat ze niet konden meenemen in het kader van de tactiek van de verschroeide aarde. Vrijwel de gehele bevolking werd inclusief Adam, zijn moeder en baby-broertje onder onmenselijke omstandigheden opgesloten op de Krim. Zijn moeder en broertje stierven in de winter van 1915 aan de tyfus. Adams vader – soldaat in het tsaristische leger – kreeg een kort verlof om ze te begraven. Hij liet zijn enig overgebleven zoontje Adam vrijwel zonder verzorging achter en keerde terug naar het front.
Door armoede en honger gedreven vormden (wees)kinderen als Adam bendes die voorbijgangers aanvielen en van voedsel beroofden. De kinderen leefden in de kelders van afgebrande huizen en onder bruggen. Adams benen waren opgezwollen door hongeroedeem.
Tuinlandschap 1993. Olieverf op Canvas 50×60 cm
Bij de beëindiging van de 1e wereldoorlog werd Polen voor het eerst sinds 1795 weer een onafhankelijke natie. Dit was voor Lenin onacceptabel gezien zijn plannen om een communistische wereldrevolutie te initiëren. Hiertoe was in eerste instantie aansluiting nodig bij de krachtige communistische oppositie in het verslagen Duitsland. Het Rode Leger viel om die reden in februari 1919 de jonge Poolse natie binnen en startte daarmee de Pools-Russische oorlog. In augustus 1920 was het Rode Leger tot 50 kilometer van Warschau opgerukt. Tot verbazing van de gehele wereld wist het Poolse leger met de bajonet op het geweer de Russen een verpletterende nederlaag toe te brengen in wat later ‘het wonder aan de Weichsel’ zou worden genoemd. In augustus 1920 werd het vredesverdrag van Brest-Litowsk getekend.
Na zijn demobilisatie vond de vader van Adam met veel moeite zijn zoon terug. Hij ging samenleven met een heks van een vrouw die hen beiden zodanig onaangenaam behandelde dat hij al spoedig samen met Adam vertrok voor een andere vrouw met wie hij later nog een zoontje kreeg. In 1925 verhuisde het gezin naar het dorpje Danc waar het in een boomgaard werkte.
Zomerlandschap met ooievaar 1993. Olieverf op canvas 60×50 cm.
Kort voor het uitbreken van de 2e wereldoorlog trouwde hij met een vrouw uit het nabij gelegen dorpje Sosnówka. Zoals in zijn hele leven was armoe troef. In maart 1939 werd hij gemobiliseerd en ingedeeld bij de Huzaren waar hij met de verzorging van de paarden werd belast. Vrijwel onmiddellijk na de Duitse inval op 1 september 1939 werd Adams legereenheid onder de voet gelopen en bijna integraal afgeslacht. Adam overleefde door zich te verstoppen onder een hooiwagen met rondom zich de met kogels doorzeefde lijken van zijn strijdmakkers.
Hierna volgde een wanhopige vlucht van de resterende Poolse troepen voor de uit het Westen komende Duitsers en de uit het Oosten oprukkende Russen. Bij schermutselingen werd zijn paard door de Duitsers onder hem weggeschoten. Bij de val kwam hij onder het dier terecht waarbij zijn been uit het heupgewricht scheurde. De verwondingen moesten bij gebrek aan medische zorg uit zichzelf genezen. Hoewel Adam sindsdien kreupel was overleefde hij ook deze rampzalige gebeurtenis.
Aan de wandel 1993. Olieverf op canvas 50×60 cm.
Na afloop van de oorlog werd hij met zijn vrouw gedeporteerd naar een dorpje in de regio Olsztyn in het uiterste noordoosten van Polen waar hij als schoenmaker aan de slag ging. Later kreeg hij werk in een melkfabriek waar hij door zijn inzet en vindingrijkheid zodanige indruk op de bedrijfsleider maakte dat die hem – ondanks zijn uiterst gebrekkige schoolopleiding – belastte met de bedrijfsadministratie. In 1956 werd zijn vrouw ernstig ziek en bleef gedurende 15 jaar bedlegerig. Twee kreupelen zonder kinderen. In 1978 gingen ze terug naar Sonówka waar zijn vrouw in 1982 overleed. Adam bleef oud en verdrietig over en had het gevoel dat het leven uit hem weggleed. “Er is zoveel moois en ik heb er nooit in meegedeeld. Ik wilde een eind aan mijn leven maken”.
In een diepe depressie werd hij opgenomen in het plaatselijke verzorgingstehuis. Voor het eerst in zijn leven werd hij zelf verzorgd. De creatief-therapeute van de instelling nam hem onder haar hoede en stimuleerde hem om te gaan schilderen teneinde hem een daginvulling te geven en zijn trauma’s te verwerken. Ze bezorgde hem de benodigde spullen en hij begon op zijn 71e te schilderen. Op zijn eerste serieuze werken legde hij de schokkende oorlogsherinneringen vast van de slachting in september 1939. Toen hij in een later stadium langzaam tot rust kwam ging hij er toe over om dorpstaferelen uit zijn jeugd af te beelden. De grootste bevrediging haalde hij uit de vastlegging van vredige natuurtaferelen met beekjes, herten, vogels en romantische wandelingen van jonggeliefden.
Het is al herfst. Olieverf op canvas 51×60 cm.
Tot aan zijn dood 2001 bleef hij dankbaar en tevreden wonen in het verzorgingstehuis. Hij produceerde in die tijd zo’n 200 schilderijen en ontving veel erkenning. Zijn werk werd opgenomen in de collecties van private verzamelaars in binnen- en buitenland en de musea van Bialej Podlaskiej, Sosnówka en Torun. Daarnaast heeft hij diverse succesvolle exposities gehad, onder andere in het etnografische museum in Lodz en in La Rochelle (Frankrijk). Het grootste deel van zijn oeuvre heeft hij nagelaten aan zijn verzorgingstehuis.
(*) Voor deze levensbeschrijving is gebruikt gemaakt van het artikel “Malarstwo Adama Pawlika” van Aranuta Ada Radzikowska.
VOOR MEER FOTO’S ZIE:
INSTAGRAMACCOUNT WILLEM OTTEN (#pawlikwo #adampawlik)