Als tiener ging Sówka zoals veel van zijn leeftijdsgenoten werken in de nabijgelegen steenkolenmijn Wieczorek. Eerst werkte hij bovengronds. Later verrichtte hij hak- en graafwerk diep onder het aardoppervlak. De arbeidsomstandigheden waren zwaar en onveilig en hij voelde zich een onbetekenend radertje in de enorme excavatiemachine.
Omdat hij reeds als jongeling graag tekende schreef hij zich in voor een kursus van de kunstschilder Zdziwlaw Krygowski in het gemeenschapscentrum voor kunsten in Katowice. Daar leerde Sówka de basisprincipes van studiotekenen, perspectief en compositie. Schilderen deed hij in eerste instantie met tempera.
Rond 1955 werd hij lid van een genootschap van een 15-tal amateurkunstenaars die net als hij werkzaam waren in de locale steenkolenmijn en woonachtig in de wijk Nikiszowiecz. Deze elkaar onderling stimulerende en inspirerende groepering heeft later landelijke faam verworven als de Grupa Janowska en bestond onder meer uit Eugeniusz Bak, Ewald Gawlik, Teofil Ociepka, Leopold Wróbel, Pawel Wróbel en Boleslaw Skulik. Ociepka heeft met zijn demonisch-occultistische schilderijen een zodanig grote invloed op Erwin gehad dat hij vaak als zijn artistieke erfgenaam wordt beschouwd.